het III voorzetsel

Ook: 't

  1. geschrevenper

    De harde turf was veer gulden het honderd (Hoogeveen)

    De haozen doet tien gulden het stuk (Eext)

    De ekkels kost een daelder het mudde (Diever)

    Dat is goedkoop! Maor tien gulden het paar? (Noordscheschut)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...