öpper -s, dehet, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: höpper (Zuidwest-Drenthe Zuid), upper (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. opper, hoop gedroogd gras

    Der lig nog een opper in het kaampie, die kuj op de kaor wel holden (Eext)

    Oet de öpperties strèeien

    Hij springt er op as een bolle op een öpper heui (Diever)

    ragge II

    Zie ook:
  2. grote hoeveelheid(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Wat een öpper volk

    As hij wat zunig andöt, kan hij der een öpper mit doen (Noordscheschut)

    Al speulende een höpper leren (Pesse)

    Wat heb ij een öpper wunnen met knikkern (Sleen)

    Van die rommel hef hij een hiel höpper liggen (Ruinerwold)

    Hij had een hiele öpper zitten

    Hij kan een hele öpper op (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...