örgel -s, het, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: orgel (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. orgel

    Toen wij in de kerk kwamen, speulde het örgel al (Ekehaar)

    Het örgel mot stemd worden (Een)

    In het looug speult het örgel van Jaan Pierewier

    Dei haan hef een borst as een orgel (Barger Oosterveld)

    Oes Jantien kun zo mooi zingen, het was of ze een örgel in de keel had (Roswinkel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...