Evert
  1. persoonsn

    Zie ook:
  2. Evert, inz. in de bet. lui persoon

    Moej hum is zeein. Mij dunkt, hie hef Evert op de rug (Eext)

    ...op de nakke (Nieuw Schoonebeek)

    luie Evert op de rugge (Barger Oosterveld)

    Daor het e Evert bai zain

    niet zo steil op het voorwiel

    Zie ook:
  3. de zon(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hij mut eerst Evert op de pokkel hebben (Uffelte)

    Evert braandt er goed op (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...