Frans I het, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: Fraans (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. Frans

    Ik kan niet komen, want ik heb Fraans

    van een slecht mens

    Hij redt zich al goed met Frans spreken (Drouwen)

    Wij gungen vroeger naor de Fraanse les. Mien va zee: laot hum mar een bekvol Fraans leren (De Wijk)

    Daor is gien woord Fraans bij

    ieder zijn deel, gezegd bij een verdeling (be:Rod);

    De Stapperster varkenkopers proot Stapperst Fraans (Broekhuizen)

    Zie ook:
  2. onbegrijpelijke taal(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het was veur mij Fraans, wat as hij zee (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...