Frans II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: Frans I

  1. uit Frankrijk afkomstig

    Hij mit zien snorregien, hij döt wat Fraans an (Meppel)

    Het wordt hoe langer hoe meer moede, um Frans te eten (Noordscheschut)

    De Franse taal, ... les (De Wijk)

    piep

    stompjes van tanden

    schoele

    z. ook bij

    biggen

    direct

    Fraanse schoele

    zo bot

    De Franse stand

    korte

    Frans staon

    een slecht gebit, ook gezegd van een trage eter

    Peerden mit Fraanse voeten (Smilde)

    Oes peerd hef last van de Franse stand (Grolloo)

    Dat peerd stiet Fraans op zien poten (Drouwen)

    Dat peerd moej vortdooun, het lop ja zo Fraans as wat (Eext)

    Hij deu het met de Franse slag

    hebben het bijna op

    Franse gelen

    vanuit stilstand springen

    Franse eerpel (Norg)

    bot vangen

    Fransen

    Zie ook:
  2. vreemd, niet eigen(Midden-Drenthe)

    Kinder kriegt asmangs een gril dat ze alles op batterij haolt, mor speulen der met en het weer opbaa

    knotten

    Het leren is Fraans mit hum

    bijknippen

    Zien praoten is Fraans

    kinderspel

    Het was vandaoge weer Frans mit hum, het lukte weer niet (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...