aaien werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Veenkoloniën, Veenkoloniën

Ook: aoien (Veenkoloniën)

  1. strelen

    Die kribbels aait mij over de handen (Anderen)

    Wat aaien en strieken döt seins een bulte goed (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. niet met de nodige kracht of aandacht werken

    IJ moet ok börselen en niet liggen te aaien (Sleen)

    Ie heuft hum neet te aaien, hij bit oe neet, ...döt oe niks terugge (Dwingelo)

    Hij aait er wat veur langs

    de omstandigheden beïnvloeden elkaar

    Hij aaide der wat aover (Ruinerwold)

    Der bij lang(e)s aaien (Meppel)

    umme toe aaien (Hoogeveen)

    an langes aaien (Noordscheschut)

    Zie ook:
  3. vleien, flikflooien

    Ein um de bek aaien (Roswinkel)

    Hij zat zien tante te aaien om later de arfenis te kriegen (De Wijk)

    Hij aait je naor de mond (Padhuis)

    Zie ook:
  4. slaan(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij aaide hum daor eine over het gezicht

    dat is gewoon zo

    Zie aaiden mij neeit

    waarop de blaaspijp tijdens het

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...