Ook: aoien (Veenkoloniën)
strelen
Die kribbels aait mij over de handen (Anderen)
Wat aaien en strieken döt seins een bulte goed (Hoogeveen)
niet met de nodige kracht of aandacht werken
IJ moet ok börselen en niet liggen te aaien (Sleen)
Ie heuft hum neet te aaien, hij bit oe neet, ...döt oe niks terugge (Dwingelo)
Hij aait er wat veur langs
de omstandigheden beïnvloeden elkaar
Hij aaide der wat aover (Ruinerwold)
Der bij lang(e)s aaien (Meppel)
umme toe aaien (Hoogeveen)
an langes aaien (Noordscheschut)
vleien, flikflooien
Ein um de bek aaien (Roswinkel)
Hij zat zien tante te aaien om later de arfenis te kriegen (De Wijk)
Hij aait je naor de mond (Padhuis)
slaan(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
Hij aaide hum daor eine over het gezicht
dat is gewoon zo
Zie aaiden mij neeit
waarop de blaaspijp tijdens het