affère -n, affeer, dehet, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: adfeer (Veenkoloniën), affèer (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), affere (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), afferen, affèren (Midden-Drenthe), afferens (Zuidwest-Drenthe Zuid), affering (Zuidwest-Drenthe Noord), affeer (Veenkoloniën)

  1. werk, beroep, zaak

    Mien opa was koeper van zien affeer (Valthermond)

    Hie is van affeer veranderd (Borger)

    Heb ie dat affère? (Dwingelo)

    Wat hef die jonge van oe veur affeers?

    Vret iemand die graag wat lust (Wsv), zie ook bij

    Hij hef een affeer in geriedschup (Hoogeveen)

    Die is good veur 'n afferen(s)

    hij sterft nog voor de avond

    Zie ook:
  2. kwestie

    Hij hef een malle affère had met zien volk (Beilen)

    Die affère wil ik niks met te maken hebben, daor zit een luchien an (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...