alle bijvoeglijk naamwoord
  1. , znalle, elk

    Goeiedag met 'n allen(d)

    zie bij

    Gen dag, alle gliek

    Hie möt in alle geval metdoen (Wijster)

    Daor was alle kans op, dat e mit wol (Smilde)

    Alle pien is vort (Oosterhesselen)

    Hie bluus oet alle macht (Buinen)

    Ik heb het op alle maneier probeierd (Barger Oosterveld)

    Der komp in alle geval iene (Fluitenberg)

    heeft zweertjes om de mond

    Zij bint er alle drei beter van worden (Mantinge)

    *Alle goeie dingen komt langzaam (Barger Compascuum)

    als je alles betaald hebt

    al

    gezegd als iemand in de handel aan zijn (te hoge) prijs vasthoudt

    als II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...