allereerst bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. allereerst

    Allereerst muj dat ofmaken (Geesbrug)

    Dat zee ik nog misschien tegen gien sterveling; tegen oe nog het allereerste, Trui!

    Bron: G. Broekhuizen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...