alleenloper, zonder gezelschap rondlopend persoon of dier
Een pink die an de slootkant vret, is een allienloper (Schoonlo)
Met een alleenloper bedoolt ze bij oos een kind of ok wel een oldere met, die nooit vrinden of vrien (Anderen)
Hij is vaok een alleeinloper, ...allènloper (Eext)
Dat is een aordige alleinloper
van een kromme voor of niet in één rij staande korenhokken
vrijgezel
Hie vernemp een koppeltien vrij jongs; wellen, die gien wichter hebt, een angesleuten troepien allee
enig kind(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Zie ook: