alliens bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: allien' (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), allies' (Zuidoost-Drenthe), allee(n)s

Bron: Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. eender

    Zij is alliens heur zuster (Dwingelo)

    Die twieling bint net allies (Oosterhesselen)

    Die tweiling hef altied allienze kleren an (Broekhuizen)

    Zij denken lange niet alliens (Meppel)

    Die kalver van jo bint aordig allies

    wordt verricht

    Zie ook:
  2. eens(gezind)(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ze waren het niet alliens met mekaar (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:
  3. onverschillig, om het even(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Alleens waor

    Het is mij zuver alliens, oj koomt of niet (Broekhuizen)

    welk stok a'k kriege (Diever)

    Hie hef alliens geliek

    behoorlijk aangepakt, bijv. flink wat noten uit de rij geschoten of: de boom behoorlijk ingesnoeid

    Het is mij glad alliens (Noordscheschut)

    Alliens hoe het règent, wij gaot der deur! (Hoogeveen)

    Allien aj het ok veur mekare maakt, hij döt het toch weer fout (Zuidwolde)

    Zie ook:
  4. in het geheel

    Het kan mij alliens niks schelen (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...