anèerder -s, de
  1. Zie voor var.

    eerde

    Zie ook:
  2. aanaardploeg

    Pak de neie aneerder maar en gaot de eerpels maar aneerden (Broekhuizen)

    Zie ook:
  3. de risters aan de aanaardploeg

    Anèerders komt an het schoffeltuug (Sleen)

    Met het aneerden worden de schoffels der oethaald en de aneerders der anzet (Vries)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...