anargern werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)
  1. verergeren

    Zien slechte gewoonten bint nog aal anargerd (Zwiggelte)

    De ziekte is al anargerd (Exlo)

    Mien oom was aordig zeik; toen ik gister kwam, was hij aanargerd (Peize)

    Het is aal anargerd

    knap, lief

    Draank drinken aargert aal an

    bereden, berijdbaar

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...