anbouwen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. opschieten met bouwen

    IJ moet wat anbouwen, aans bi'j veur de winter niet klaor (Sleen)

    Zie ook:
  2. opschieten met ploegen(Midden-Drenthe)

    Zie ook:
  3. aanbouwen

    Bij de DOMO wordt aal mor anbouwd (Hijken)

    Bie dat huus wordt ain schure bie anbouwd (Valthermond)

    Zie ook:
  4. aanaarden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Vanaovend heb ik nog net tied um de eerpel an te bouwen (Padhuis)

    Zie ook:
  5. manier van ploegen, de voren naar elkaar toe(Midden-Drenthe)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...