anduren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aandurven

    Ie moet het mor anduren um zo'n groot bedrief te huren (Beilen)

    Hij hef het niet andusd (Roderwolde)

    Duur ij die jong wal an?

    weet nergens van

    Die duurt er niet op an

    er is niets te halen

    Er wal op anduren

    dood

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...