aneggen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opschieten met eggen

    IJ moet wat aneggen, aans kriew de rogge der niet mèer in (Sleen)

    Zie ook:
  2. netjes maken met eggen

    Non moej dat hookie nog even aneggen, aans lig het er zo rommelig bij (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...