Ook: anhaank (Zuidwest-Drenthe)
aanhang, familie, vrienden, kennissen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Toen ze vieftig jaor trouwd waren, kwammen aal kinder met aanhang (Oosterhesselen)
Maak je de börst mar nat, daor kompt Bèrend en Jantie met de hele anhang an (Hijken)
Mug wij de aanhang metnemen? (Emmen)
Burgemeester was der ok, met zien anhang (Balloo)
Wij hadden vroeger een hoop anhang in 't darp (Exlo)
Die meenzen hebt veule anhaank, zij gaot alle aovends vurt of zij hebt volk (De Wijk)
aanhangers, supporters
Die meinsen hadden een zael vol volk, zij hebt ook zo'n anhang (Wapserveen)
(...)dat zien tegenstaander ook hiel wat anhaank har (Koekange)
De scheuper hef altied een stel jongen achter 't gat, ja die hef altied een anhang (Havelte)
toeloop, aanloop(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Hie hef 'n diel anhang, de jeugd giet er aait hen (Sleen)