anharen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opschieten met haren

    IJ moet wat anharen, wij moet weer hen het laand (Sleen)

    Zie ook:
  2. scherp maken van een zeisblad(Midden-Drenthe)

    Mien vaoder is de zwao an het haoren, ...anhaoren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...