anharken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanharken

    Gao ie de tuun een beetie anhaarken? (Diever)

    Wil ij 't aachter het hoes even anharken, dan doe ik het op zied (Eext)

    Zie ook:
  2. bijeen harken

    Help even het heui anharken! (Padhuis)

    Wij moet nog ien methebben hen voor anharken

    dikke kop

    Nao het meien weur het laand anharkt (Coevorden)

    Zie ook:
  3. opschieten met harken

    Hark is wat an, zo komt wie nooit kloor (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...