anheuien werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. opschieten met het hooien

    IJ moet wat anheuien, het giet te langzaam (Sleen)

    Zie ook:
  2. klaar zijn met het hooien

    Wij bint an eheuid, wij mut weer meien (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. het hooi bijeen harken, dat is blijven liggen

    Ie moot het good schone anheuien (Diever)

    As der zoveul wind blef, kuj aal mor blieven anheuien; het weit aal weer vort (Eext)

    Vrouger mussen de kinder de staarten anheuien (Norg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...