anker -s, het, Zuidwest-Drenthe
  1. anker, van bijv. schip, muur, horloge, kozijn etc.

    Hij zit vast an het anker

    tijd, speling

    Hij

    hef het aanker uut egooid

    heeft geld

    Hie kan zien anker niet vinden

    gezegd bij het drinken in café

    Hie

    hef daor het anker oetgooid

    bij hoofdpijn

    Zij was zien anker en bij heur was het einlik zien tehoes

    Bij dat aolde hoes zit het jaortal op de ankers (Sleen)

    Bron: A. Dening Zie ook:
  2. inhoudsmaat(Zuidwest-Drenthe)

    Teen tunne beer en twee anker brandewien

    Een aanker wien is 38,86 liter. Dat is 44 fles en men gaf der dan nog ein fles op tou (Vries)

    Bron: Drentsche Volksalmanak Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...