ankeuveln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. voortdurend keuvelen

    Hij keuvelt maor wat an (Diever)

    Zie ook:
  2. (langzaam) vooruitgaan(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hij is mit dat mooie weer flink ankeuveld

    vlotten

    Dat keuterboertien hef aordig ankeuveld de leste jaoren (Padhuis)

    zie ook

    ankeutern

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...