anknuppen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanknopen

    Hoe muj daor nou weer in goed fatsoen bij anknuppen?

    spottend van een prater

    Ie kunt er nog best een dag bij anknuppen

    werd een

    Hij hef der heilwat bie anknupt, zo slim was het nich

    gemaakt

    Knupt gien connecties an mit det soort volk (Ruinerwold)

    Krekgeliek wat veur gesprek oj met hom anknupt, je komt aaid in de politiek terecht (Eexterveen)

    IJ moet de merrie goed anknuppen

    zet hem op

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...