ankopen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. aankopen

    Hie wil oetbreiden, hie möt nogal wat vie ankopen (Stieltjeskanaal)

    Hij zal dat houkie laand wel ankopen (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. maar raak kopen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie kofde mor an (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...