ankrummeln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. alsmaar bezig zijn en langzaam vooruitkomen

    Het geet niet zo hard mèer, mor wij krummelt staorig wat an (Hijken)

    Hij is toch beheurlijk ankrummeld op die boerderij (Padhuis)

    Laot hum maor krummeln! hij komt er wel (Roderwolde)

    Zij krummelt mar wat an en komt nooit klaor (Erica)

    Zie ook:
  2. langzaam in aantocht zijn

    Daor kwaamp hij ankrummeln (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...