ankunnen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. aankunnen

    Je moet je vrouw mar ankunnen (Klazienaveen)

    Hie kan hiel wat an kan

    zet de bloemetjes buiten

    Dat mens kan alles wel an, die maokt alles op (Anderen)

    Hij kan het niet an

    bruin paard

    Grunningen is een flinke stad, mor tegen Amsterdam kan het niet an

    gaan plassen

    Zie ook:
  2. op iemand vertrouwen

    IJ moet op mekaar ankunnen (Weerdinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...