aanleggen
Die toen zal ik je wel anleggen, dat kuj zölf toch niet dooun (Eext)
Een legge anleggen
zie ook
Ik bin an de beurte, maor ik kan niet anleggen
en
Leg even een stobbe an
van schaatsenrijders
Wij moet het vuur mar even anleggen, want het is kold boeten (Mantinge)
Aj wilt bakken dan muj het fernuus anleggen (Hoogeveen)
Het kiend anleggen
en de samenstellingen
aanpakken
Hie wust niet meer hoe hie het anleggen mus (Anderen)
Aj het een beetien zunig anlegt, dan ...
zie ook
Zie hebt het daor raor anlegd
gezegd van een gierigaard
Hij hef het weer völ te groot (Padhuis)
...te groots... (Tweede Exloërmond)
te hoog... (Zweelo)
...te bried an elegd (Dwingelo)
een begin maken met het werk
Het hoes anleggen
ziekte bij bijen, veroorzaakt door de
De voet anleggen van een reitdak (Oosterhesselen)
De reitdekker mus het begun even sekuur anleggen (Norg)
Wie mouten vout aanleggen van dai twaide korenbulde (Valthermond)
(doen) aanmeren
Het schip mot bie de sluus eerst anleggen veurdat hij schut wordt (Barger Compascuum)
Wie willen nait verder vaoren en mouten het
schip mor aanleggen (Tweede Exloërmond)
Even anleggen en een borrel kopen
de een volgt de ander
kontakt maken of zoeken met
Zij legt het mit Jan en alleman an (Diever)
Die jong wol het met die meid anleggen
als het voortdurend regent (Pdh);
aanleggen van een geweer
Hoger anleggen, anders schiet ij der underdeur (Dalen)