anmèeien werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. een begin maken met het maaien

    Aw nou even die kamp anmaaien, dan kuw morgen begunnen te bindern (Klazienaveen)

    Wij zullen de houken even anmaaien (Een)

    Zie ook:
  2. opschieten met het maaien

    IJ moet een beetien anmèeien, aans kriew het er vandage niet of (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  3. afmaaien(Midden-Drenthe)

    Dat hooukie hef het mesien staon laoten, die moew met de zwao anmeien en dan gaow hen hoes (Eext)

    Zie ook:
  4. bijhouden met maaien(Kop van Drenthe)

    Hij kun hom lang niet anmaaien (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...