annimmer -s, de
  1. aannemer

    Dei annemer most doe nich nemen, dei is veuls te duur (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. kind dat aangenomen wordt in de kerk of belijdenis doet(Zuidoost-Drenthe)

    Hoeveul annimmers bint er dit jaor? (Zweelo)

    Met Paosen wassen der aaid annimers (Sleen)

    binnen enkele dagen

    annemeling

    Zie ook:
  3. ober(Kop van Drenthe)

    Aannemer, twei koffie (Vries)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...