anpresenteren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanbieden

    Het is mooi anprissenteerd, mar ik wil gien meer hebben (Havelte)

    Non moej je niet aal anpresenteren laoten

    iets, waaraan men wat heeft

    Zal ik je een borrel anpresenteren? (Roderwolde)

    Die man kuj gerust anpresenteren, die kent dat wark

    zie ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...