anreddern overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bezig zijn met karweitjes

    As de kinder in huus bint, kuj altied wel wat anreddern (Coevorden)

    Zie ook:
  2. aanvegen, opruimen

    De dèle mut nog an eredderd worden (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...