anriepen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. rijp worden

    De rogge riept mit dit weer mooi an (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. narijpen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Aj tomaten in het donker legt, kunt ze mooi anriepen (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...