anrukken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanrukken

    Laot even een neie krat bier anrukken (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  2. met een ruk aantrekken

    Het pèerd rukte nog even an en doe lag de voorstien der oet (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...