anschieten II overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. bedriegen(Zuidoost-Drenthe)

    Die vent hebt ze mal anscheten mit dat zwien (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. er mee zitten(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die koe bin ik mooi met anscheten;

    hij houwt met melken (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...