anslepen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanslepen

    Veur een verjaordag meuj heel wat anslepen en dan bej nog bange dat aj niet genog hebt (Hollandscheveld)

    Kleine jongs mussen vaeke de gaarms anslepen bij het gaasten (Diever)

    Zie ook:
  2. aanschuren(Zuidwest-Drenthe)

    De ketting sleept an, hij is te slop (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...