anspreker de
  1. aanzegger

    De anspreker kwam de groeve anzeggen (Uffelte)

    Die anspreker kan de begrafenis netties leiden (De Wijk)

    Een neuger van boerenbruloften hedde ok anspreker (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. iemand die even langskomt(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Hej al is een anspreker had, naodaj weer thuus bint, of loopt ze oe de deure niet plat? (Wapse)

    Umdat hij ziek was, kreeg hij wel ies een anspreker (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. iemand die een ander wat op de mouw wil spelden(Midden-Drenthe)

    Dat is ok een anspreker! (Gieten)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...