anstellen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. aanstellen

    Ze hebt veur dat wark een neie ambtenaar ansteld (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. (wederk.) zich aanstellen

    Hie möt zuk niet zo anstellen, der scheelt hum niks (Sleen)

    Hij kan zich soms zo kokkerachtig anstellen (Vries)

    Zie ook:
  3. aanschaffen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij hebt een windscharm an esteld (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...