anstippen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanstippen

    Ze stipte de brandwonde mit karnemelk an (Hoogeveen)

    IJ moet het op de liest even anstippen

    als iemand zichzelf vastpraat (Coe) .

    Ik zal dat op die vergadering wal even anstippen

    je hebt wel tijd en het kost geen geld (Ruw) .

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...