antugen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. van paardentuig voorzien, aanspannen

    Ie mouten het peerd nog even aantugen (Valthermond)

    Het peerd mot het bit nog in de bek hebben, en dan is e aantuugd (Emmer Erfscheidenveen)

    verschoon het

    intugen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...