anvallen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. aanvallen

    Die hond is vals, hie valt je morzo an (Zwinderen)

    Zie ook:
  2. toetasten

    Moej

    bij de laatste drie voor bijv. een baan (Sle) .

    veurdaj anvalt? (Valthe)

    Zie ook:
  3. gedijen, zich ontwikkelen(Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die wil niet anvallen, die blif maar mager (Hollandscheveld)

    Het wil hum wel anvallen

    te goedgevig zijn

    Bron: H. Tiesing Zie ook:
  4. aandringen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Hie vul der zo op an, ik kun er niet veurweg (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...