anvargens bijwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: aanvarings, anvallings (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), anvargs (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. in

    anvargens wezen

    . Anders kreeg je achter in het pand geen dikke brij (Schn), 'Met het drijven voorkwam men ongelijk en dunne specie' (Eri), 'Een goeie modderman dreef de modder naar de plaats, waar hij het wou hebben' (Bco), zie ook

    Ie könt hum dat niet anvargens wezen

    bij het ploegen (Sle) .

    Zie wilt mij wel helpen, mor dat wi'k die meensen op dit moment niet anvargens wezen (Anderen)

    Dat moej mij niet anvargens wezen, ik heb het al drok genog (Borger)

    Die meinsen bint je nooit wat anvargens, ze redt zich zulf (Beilen)

    Dat wi'k heur niet anvallings wezen (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...