anvulen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanvoelen

    Het vuilt nog nattig aan (Emmer Erfscheidenveen)

    Een goed waarkpèerd vuult an, as

    hij een zwaore vracht achter hum hef (Wapserveen)

    Hie

    vuult wal an, hoe het zit (Sleen)

    Het holt vuult wel wat mèur an (Dwingelo)

    Met de dikke toon kunj wel anvuilen

    dat e lög (Vries)

    Dat kuj op je klompen anvulen (Anderen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...