anzetten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. aanzetten

    Wost doe mie even een knoop anzetten? (Barger Oosterveld)

    Wij hebt een stuk bij die ledder anzet (Gasselte)

    Zie ook:
  2. inschakelen, een begin maken

    Een klouwen gaoren anzetten

    is niet helemaal waar

    De radio anzetten (Smilde)

    Aj 's mörgens reur komt, moej eerst het vuur anzetten (Sleen)

    de kachel anzetten

    eersteklas

    Zie ook:
  3. een zet(je) geven

    As wij even met mekaor anzet, is het zo gebeurd

    aanvankelijk

    Zie ook:
  4. aantrekken

    Onverwachts zette het peerd an en toen sluug hij achterover

    zie ook

    Dat peerd wil nooit anzetten, aj twie wagens achter mekaar hebt (Padhuis)

    Alveurens de boer 'Vurt bles' wil zeggen, zeg hij tegen de knecht: Klaos, helpt even anzetten! (Havelte)

    Het gres zet goud an

    zie ook

    Zie ook:
  5. aanbakken

    Het eten, ...de melk is anzet (Zwinderen)

    De soep is wat an ezet en dan bedoele wij, dat ze haoste an ebraand is (Hollandscheveld)

    Hie zet vet an

    strooisel in paardenstal vlak maken (Gro), zie ook

    Zie ook:
  6. slijpen

    Het scheermes op de reime anzetten (Barger Compascuum)

    Die spanzage mut neug an ezet worden, die is zo stomp as wat (Pesse)

    Wie zetten het mes an op de putte (Barger Oosterveld)

    Ik heb de zende an ezet (Nijeveen)

    Zie ook:
  7. opdraven

    Hij kwam er mit de heile femilie anzetten (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:
  8. aanfokken, optrekken

    Hoeveel beest hef hij anzet?

    Hij zet er nog een kalf bij an

    Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...