apperaot -en, het

Ook: apperaat

  1. apparaat

    Hie kun dat apparaot niet gangs kriegen (Odoorn)

    Dat is een heil apparaot

    niet bepaald fraai

    Zie ook:
  2. gezegd van persoon

    Dat is ook een mooi apperaot

    netjes

    Wat een eigenwies apperaat (Sleen)

    Het is een vrumd apperaat, ie muut net weten, hoe aj hum anpakken mut (De Wijk)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...