arf III de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: aarg (Kop van Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord), aart(e), arft (Midden-Drenthe), erft (Midden-Drenthe), arg (Midden-Drenthe), arwte (Zuidwest-Drenthe Zuid), arfte (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), arft II, arg III

  1. vuil, laag viezigheid, ook van soort schurft

    Hij het aarf in 't gezicht (Een)

    Hij haar aarft op de kop (Ekehaar)

    De zwienen hebben een dikke aarg op de hoed

    dat was de eigenlijke bedoeling (Row), zo ook

    De smeerlap het een laog arf op de hoed (Een)

    De biggen hebt een arf op de rugge (Rolde)

    dom kind

    narf

    barg II

    Zie ook:
  2. glans(Kop van Drenthe)

    Der lig een mooie aarf op dat peerd (Een)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...