bèenzeln overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: beinzeln (Zuidwest-Drenthe), benzeln (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. slaan

    Hij kwam die kwaojongen aover het mat in zien appelhof en doe hef hij ze deruut bèenzeld (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. wild met iets omgaan(Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij benzelt aordig slim met de peerde (Roswinkel)

    Zie ook:
  3. hard werken

    Het was alle dagen bèenzeln, zij zaten der altied tut de oren in het wark (Ruinerwold)

    Zie ook:
  4. waden

    Hij benzelde deur de modder (Valthermond)

    Zie ook:
  5. lopen, rennen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Moej hum zien wegbèenzeln (Valthe)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...