bòl II -len, de, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: bölle (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. bolvormig voorwerp

    Hoeveul bol undermelk möt er in veur de zwienen

    van dat gezeur

    Wij muggen de laampe niet laoten walmen, anders wurde de bolle zwart (Hoogeveen)

    De bol van de laamp was vuld met pietereulie (Borger)

    Ik heb een barst in de bol van de lamp

    naar buiten brengen

    De bollen meut de grond in

    om de navelstreng af te binden

    De katte speulde mit een bolle gaoren (Emmer Compascuum)

    Wij moeten daor een nei bollegie indrèeien

    als het gesprek plotseling stilvalt

    Een bolle grond aan de wortels van een bossie

    teken van woestheid

    Ik heb bollen under de klompen

    sterven

    Det gaf ... tweihonderd gulden zo in de bolle van de hand

    is al oud

    Zie ook:
  2. hoofd

    Zien bol is best

    armoedig

    Zie ook:
  3. garf van boekweit of haver(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Haver en boekweit bunden de boeren in bollegies; veur bossen was het stro te kurt (Beilen)

    Geeft de kiepen nog even een bollegie zaod (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  4. rond brood(je), overlangs ingeknipt brood

    De Zuudlaorder bol (Zuidlaren)

    Een bolle was een witbrood (Vledder)

    Zie ook:
  5. soort schip(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een praom was rond van onder en een bolle was plat (Roswinkel)

    kan al wat schaatsen

    bolpraom

    Zie ook:
  6. dikke stok bij het tiepelspel (zwz) 'De

    pinke

    weggaan, er tussenuit knijpen

    bolle

    weinig geld

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...