Ook: bölle (Zuidwest-Drenthe Zuid)
bolvormig voorwerp
Hoeveul bol undermelk möt er in veur de zwienen
van dat gezeur
Wij muggen de laampe niet laoten walmen, anders wurde de bolle zwart (Hoogeveen)
De bol van de laamp was vuld met pietereulie (Borger)
Ik heb een barst in de bol van de lamp
naar buiten brengen
De bollen meut de grond in
om de navelstreng af te binden
De katte speulde mit een bolle gaoren (Emmer Compascuum)
Wij moeten daor een nei bollegie indrèeien
als het gesprek plotseling stilvalt
Een bolle grond aan de wortels van een bossie
teken van woestheid
Ik heb bollen under de klompen
sterven
Det gaf ... tweihonderd gulden zo in de bolle van de hand
is al oud
hoofd
Zien bol is best
armoedig
garf van boekweit of haver(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Haver en boekweit bunden de boeren in bollegies; veur bossen was het stro te kurt (Beilen)
Geeft de kiepen nog even een bollegie zaod (Hollandscheveld)
rond brood(je), overlangs ingeknipt brood
De Zuudlaorder bol (Zuidlaren)
Een bolle was een witbrood (Vledder)
soort schip(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Een praom was rond van onder en een bolle was plat (Roswinkel)
kan al wat schaatsen
bolpraom
dikke stok bij het tiepelspel (zwz) 'De
pinke
weggaan, er tussenuit knijpen
bolle
weinig geld