ból I -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: bólle (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. stier

    De koe mut bij de bolle (Dwingelo)

    Bij hum holdt ze de bol

    zeurpiet, dwarsligger

    Hie mot weer bij de bol

    als bn.

    Wij kregen gien veerskalver, maor wel bollegies (Norg)

    Die hef ok vro bij de bol west

    zie ook bij

    Hij springt er op as een bolle op een öpper heui (Diever)

    Hie hef een vel veur de kop as een bolle veur de knienen (Hoogeveen)

    Die kèrel har een kop as een bolle

    pas hem niet

    De Zweeler bol beult

    ze kreeg een kind van hem

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...