bössel -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: borsel (Zuidwest-Drenthe), borstel (Zuidwest-Drenthe Zuid), börsel, bossel (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. borstel

    De was weur eerder daon met een bössel (Borger)

    Het is zo smerig, ik mut er mit de borstel op (Geesbrug)

    Die hef iene hen bössel binden

    weet het niet meer

    Zie ook:
  2. haar, inz. van een varken

    Zie ook:
  3. deugniet, (kwa)jongen

    Die dekselse bössel hef alweer bij de kookies zeten (Balloo)

    Ik was nog mar zo'n bössel, toen ik bij mien groffa op vesiede gung (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...